Vonnis van 14 februari 2018

14 februari 2018

Hieronder de mail en het vonnis.

Hierbij heb ik alle persoonlijke namen en of wat daar betrekking op heeft verwijderd uit het vonnis en mail.


Heerlen, 14 februari 2018

Geacht Bestuur,

Hierbij doe ik U toekomen een kopie van het teleurstellende vonnis.

De rechter gaat er aan voorbij dat er ook personen als zijnde geen ambtenaar zijn getroffen en ook aan de grondslag van de vordering dat door het niet informeren er sprake is van een onrechtmatig nalaten. De rechter meent dat dit eerst door een bestuursrechter had moeten worden vastgesteld, volgens mij ten onrechte. Het gaat immers om de grondslag en niet om de hoedanigheid. Ik bestudeer nog een en ander en we hebben nader contact.

Met vriendelijke groet,

Mr R.M.W.H. Bedaux


vonnis

RECHTBANK LIMBURG Burgerlijk recht Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/228826 / HA ZA 16/700

Vonnis van 14 februari 2018

in de zaak van

1. de stichting

STICHTING  GEDUPEERDEN  GEVAARLIJKE STOFFEN NL POMS Z.N.,

gevestigd te Schinveld, gemeente Onderbanken,

eisers,

advocaat mr. R.M.W.H. Bedaux, tegen

de publiekrechtelijke  rechtspersoon

STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN DEFENSIE),

zetelend te ‘s-Gravenhage, gedaagde,

advocaat mr. K. Teuben.

Partijen zullen hierna de Stichting, en de Staat genoemd worden. Eisers worden gezamenlijk de Stichting c.s. genoemd.

 

1. De procedure

1.1         Het procesverloop blijkt uit:

– de dagvaarding van 21  november 2016,

– de conclusie van antwoord,

– de conclusie van repliek,

– de conclusie van dupliek,

– het verzoek pleidooi van de Staat,

– de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 66,

– de brief van de Stichting c.s. met producties 64 t/m 70,

– het pleidooi van 19 december 2017 waarvan proces-verbaal  is opgemaakt,

– de pleitnota van de Staat,

– de pleitnota van de Stichting c.s.,

– de brief van de Staat van 26 januari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,

– de brief van de Stichting c.s. van 5 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,

– de brief van de Stichting c.s. van 8 februari 2018 naar aanleiding van het proces-verbaal,

– de brief van de griffier van 9 februari 2018 aan partijen.

1.2         Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1        Begin jaren  ’80 van de vorige eeuw heeft de Staat in NAVO-verband overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten betreffende de opslag van Amerikaans militair materieel op Nederlands grondgebied. Ter uitvoering van deze overeenkomsten  zijn zogenaamde ‘Prepositioned  Organizational  Material  Storage sites’ (verder: POMS-sites) opgericht. Nederland kende in de periode  1984 tot en met 2006 vijf POMS-sites, gevestigd

in Ter Apel, Coevorden, Vriezenveen, Brunssum en Eygelshoven. Deze POMS-sites werden aangestuurd door NL POMS te Coevorden, een tot de Koninklijke Landmacht behorend Defensieonderdeel.

2.2        De werkzaamheden op de POMS-sites bestonden in hoofdzaak uit het ontvangen, inspecteren, opslaan, onderhouden en uitgeven van militair materiaal. Dit materieel werd na ontvangst geïnspecteerd en zo nodig gereinigd en gerepareerd. Vervolgens werd het gepreserveerd en opgeslagen in loodsen. Zodra inzet van het materieel nodig was, werd het uit de opslag gehaald, gedepreserveerd,  getest, zo nodig gerepareerd en klaargemaakt voor transport. Tot de onderhoudswerkzaamheden behoorde in voorkomende gevallen ook het verven van voertuigen. Het verven gebeurde door middel van spotpainting met een verfkwast of (bij grote oppervlakken) door middel van het spuiten met een spuitpistool. Het verwijderen van oude verflagen gebeurde door middel van schuren met de hand of (bij grote oppervlakken) door middel van stralen met behulp van straalgrit.

2.3        De aard van de werkzaamheden  op de POMS-sites (opslag en onderhoud van het militair materieel) bracht het werken met gevaarlijke  stoffen, waaronder stoffen die Chroom-6 bevatten, met zich. Op de POMS-sites is onder meer met chroomhoudende  verf en met Chemica) Agent Resistant Coating (verder: CARC) gewerkt. CARC maakt het mogelijk militair materieel na een chemische besmetting te reinigen zonder dat de verf wordt aangetast. Voor zover bekend is CARC niet chroomhoudend.  Wanneer CARC op een chroomhoudende grondlaag  is aangebracht, kan bij het verwijderen van deze coating  de chroomhoudende grondlaag vrijkomen.

2.4         Onbeschermde blootstelling aan chroomhoudende verf en CARC met chroomhoudende grondlaag kan gezondheidsrisico’s opleveren.  Chroom-6-verbindingen die in het lichaam terechtkomen, worden omgezet  in Chroom-3-verbindingen. Omzetting van een Chroom-6-verbinding in een Chroom-3-verbinding buiten een cel is niet schadelijk voor de gezondheid, vindt omzetting daarentegen in een cel plaats dan kan schade  aan die cel ontstaan.

2.5

2.6         Sinds augustus  2013 heeft de Staat van meerdere  (voormalig) POMS-medewerkers meldingen  ontvangen van door hen ondervonden ziektes,  die mogelijk  veroorzaakt worden door het werken met chroomverf en CARC. Naar  aanleiding  van deze meldingen  heeft de minister van Defensie (verder:  de minister)  een onderzoek ingesteld naar het gebruik van chroomhoudende verf en CARC binnen  defensie en de mogelijke  gezondheidsrisico’s die dat met zich brengt. Dit onderzoek wordt gecoördineerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (verder:  het RIVM)  en begeleid  door een paritaire commissie, die op haar beurt wordt ondersteund door het Centrum  Arbeidsverhoudingen OverheidsPersoneel (verder:  CAOP).  Het CAOP  is een onafhankelijke stichting  die het onderzoek faciliteert door het verstrekken van noodzakelijke informatie en die tevens  dient als aanspreekpunt voor ( oud)defensiemedewerkers en hun relaties  met vragen  over CARC en Chroom-6.

2. 7 In afwachting van de onderzoeksresultaten van het RIVM  heeft de minister  voor schrijnende gevallen  een coulanceregeling (verder: de regeling)  getroffen,  inhoudende dat bij een ‘voorstelbare relatie’  tussen  de werkzaamheden met Chroom-6 en de aandoening waaraan  de defensiemedewerker lijdt, een tegemoetkoming wordt   Hiervoor is tevens  vereist  dat de defensiemedewerker gedurende één jaar oflanger in een functie werkzaam is geweest  zoals vermeld  in Bijlage I bij de regeling,  en de aandoening waaraan de defensiemedewerker lijdt,  is opgenomen in Bijlage  II van de regeling.  De tegemoetkoming wordt niet teruggevorderd als de aansprakelijkheid blijkt te ontbreken (artikel  4.1 van de regeling),  maar wordt wel in mindering op een eventuele latere schadevergoeding gebracht  (artikel  4.1 van de regeling).  De regeling  is niet bedoeld  als erkenning van aansprakelijkheid (artikel  1.2  lid 2 van de regeling).

2.8

2.9

2.10

 

  1. 1 1               Op 4 maart 2016 is bij notariële akte de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL POMS Z.N. (verder:  de Stichting) opgericht. In deze akte staat, voor zover hier van belang:

DOEL ARTIKEL2

  1. 1. De stichting heeft ten doel:
  2. a. het behartigen van de belangen van gedupeerden die op hun werkplek bij het Ministerie van Defensie en de NL-POMS-sites in Brunssum en Eygelshoven in aanraking zijn gekomen met gevaarlijke stoffen;
  3. b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband

houden ofdaartoe bevorderlijk kunnen zijn.

2.12 Bij e-mail van 1    september 2016 heeft de Stichting het Ministerie van Defensie aansprakelijk gesteld. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:

Uw Ministerie van Defensie is om meerdere redenen aansprakelijk  voor de schade die de gedupeerden bij de uitvoering van de werkzaamheden hebben opgelopen onder meer wegens het onrechtmatig niet opvolgen van de aanbevelingen,  het op alle fronten niet naleven van verplichtingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit,  waaronder het schenden van de informatieplicht,  het medisch volgen en registreren van de gedupeerden,  alsmede het niet terstond staken van de blootstelling en het verwijderen van de mensen uit die blootstelling,  maar ook bijvoorbeeld wegens het niet uitvoeren van maatregelen waarvoor de subsidiegelden van de NAVO in 2000 zijn betaald.  Vanwege dit laatste aspect alleen al is het Ministerie van Defensie ongerechtvaardigd verrijkt voor een bedrag van

  1. jl. 2.308. 734, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum betaling door de NAVO in 2000.

2.13 Het Ministerie van Defensie heeft bij e-mail van 8 november 2016 hierop gereageerd. In deze e-mail staat, voor zover hier van belang:

U omschrijft in uw brief niet duidelijk namens wie precies  u het ministerie van Defensie aansprakelijk stelt.  Doet u dit voor de Stichting waarvoor  u zegt op te treden en/ofeen aantal specifieke gedupeerden? Indien u dit (mede)namens een aantal specifieke gedupeerden  doet,  is mij op dit moment niet duidelijk,  wie deze gedupeerden zijn.  Gelet op het voorgaande kan ik op dit moment niet beoordelen op welke vorderingsrecht(en)  de aansprakelijkheid betrekking heeft.  Ook omschrijft u slechts in zeer algemene bewoordingen  de omstandigheden die aansprakelijkheid aan de zijde van Defensie zouden kunnen opleveren in de door u bedoelde zin.  Tegen deze achtergrond verwijs ik u voor wat betreft de aansprakelijkstelling in verband met de arbeidsomstandigheden op de POMS- sites naar het onderzoek dat op dit moment door het Rijksinstituut  voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt verricht naar de relatie tussen chroom-6 en de werkzaamheden die door personeel van Defensie zijn verricht op de POMS-sites....  De uitkomsten van dit onderzoek zullen moeten worden afgewacht  ....

3.      Het geschil

3.1         De Stichting c.s. vorderen:

1. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) ten aanzien van een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor drie maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites  onrechtmatig heeft gehandeld.

2.te verklaren voor recht dat ten aanzien van het verband tussen gezondheidsschade en de blootstelling van Chroom-6 en andere schadelijke stoffen de omkeerregeling van toepassing is voor een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die:

a.minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam zijn geweest in één van de NL-POMS-sites,

b. klachten en beperkingen hebben zoals vermeld in de coulanceregeling blijkende uit een uitkering krachtens die regeling,

c.gezondheidsschade hebben betreffende het verkleuren en uitvallen van het grootste deel van de tanden,

d.zijn overleden aan een ziekte of beperkingen zoals in de coulanceregeling vermeld.

3. te verklaren voor recht dat ten aanzien van ambtenaren die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS-sites op grond van (art. 35 van) het Algemeen Rijksambtenarenreglement in deze kwestie sprake is van een dienstongeval of beroepsziekte, voortvloeiend uit een gevaarzettende  situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken en dus van een beroepsincident, subsidiair sprake is van een ziekte, die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden  of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moeten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten en dus van een beroepsziekte.

4. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te gebieden een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten voor zes maanden werkzaam is geweest in één van de NL-POMS- sites op te roepen voor een medisch onderzoek en daarbij te stimuleren een medisch onderzoek te laten plaatsvinden door daarvoor speciaal opgeleide artsen, met de opdracht zoveel mogelijk te onderzoeken of en zo ja in hoeverre de medische klachten en beperkingen kunnen samenhangen  met de blootstelling aan Chroom-6 in combinatie met andere schadelijke stoffe

5. te verklaren voor recht dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan een ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/of zelfstandig werkzame personen die minimaal in delen of aaneengesloten  voor zes maanden werkzaam  is geweest in één van de NL-POMS-sites,  verschuldigd is een niet met een eerdere schadetoewijzing/tegemoetkoming verrekenbaar  bedrag en dit te verwerken in een uitbreiding van de coulanceregeling  overeenkomstig de na te noemen veroordeling ten behoeve van XXXX ad€ 9.000,- per persoon.

6.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan XXXX te betalen een bedrag van€ 9.000,- per persoon op na te noemen gronden verschuldigd te vermeerderen met een schadevergoeding zowel materieel als immaterieel, verschenen en toekomstig, deze schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet en te vermeerderen  met rente vanaf datum blootstelling tot aan de dag der algehele voldoening.

7.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat te veroordelen  om aan de Stichting te betalen een bijdrage in de buitengerechtelijke  advocatenkosten  van mr. R.M.W.H. Bedaux, te bepalen op€ 60.000,-

8.alle voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de dag ter algehele voldoening.

9.de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief de getuigenverhoren (behandeling verzoek en twee dagen horen van getuigen) aan de zijde van de Stichting gevallen inclusief salaris advocaat.

3 .2         De Stichting c.s. leggen aan hun vorderingen onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag. De Staat heeft, aldus de Stichting c.s., nagelaten de op de POMS-sites werkzame personen voor en in te lichten over de blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen gebruikt bij de op de POMS-sites verrichtte werkzaamheden,  terwijl de Staat in ieder geval vanaf 1985 weet had van het gevaar dat chroom-6 met zich brengt. De onrechtmatigheid  is voorts gelegen in het daadwerkelijk blootstellen van de op de POMS- sites werkzame personen aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen, zonder dat de Staat

– zoals (Europese) regelgeving voorschrijft – maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van die blootstelling,  in het nalaten deze personen medisch te onderzoeken en hun medisch te volgen, en in het nalaten onderzoek te doen naar de mate van gevaarzetting.

3.3         De Staat voert verweer.

3.4         Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang nader ingegaan.

4.    De beoordeling

4.1         Als meest verstrekkende verweer ten aanzien van zowel de Stichting als XXXX brengt de Staat naar voren dat zij niet kunnen worden ontvangen  in hun vorderingen. Niet de burgerlijke rechter, maar de bestuursrechter  dient zich over deze vorderingen te buigen, aldus de Staat.

4.2        Vast staat dat de door de Stichting c.s. gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden  in de periode  1984 tot en met 2006, en het toentertijd geldende recht op de beoordeling van dit verweer van toepassing is. De verhouding tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter onder dit recht wordt gekenmerkt door een lange geschiedenis in jurisprudentie en literatuur. Dit heeft geresulteerd in een labyrint van regels over bevoegdheid, ontvankelijkheid  en formele rechtskracht.

Ontvankelijkheid XXXX

4.3        De Staat stelt zich op het standpunt dat nu XXXX in de hoedanigheid van (voormalig) ambtenaar op de POMS-sites werkzaam waren en zij de Staat in die hoedanigheid aansprakelijk hebben gesteld, een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke  rechtsgang voor hen openstaat. Nu de weg naar de burgerlijke rechter slechts openstaat wanneer er geen bestuursrechtelijke  rechtsgang openstaat of sprake is van zelfstandig schadebesluit – waarvan in dezen vooralsnog geen sprake is – dienen zij zich tot de bestuursrechter te wenden, aldus de Staat. XXXX stellen dat zolang het verzoek tot schadevergoeding  niet bij de bestuursrechter  aanhangig is, de burgerlijke rechter bevoegd is. De schade wordt immers niet veroorzaakt door een besluit, maar door een onrechtmatig handelen respectievelijk  nalaten en het inbreuk maken op het EVRM door de Staat, aldus XXXX

4.4        Vast staat dat XXXX. ten tijde van de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenissen allen als ambtenaar in dienst waren van de Staat, dat de door XXXX gestelde schade – wat daar verder ook van zij – voortkomt uit een feitelijk handelen van de Staat, en dat de Staat tot op heden geen besluit heeft genomen ten aanzien van de aansprakelijkheidstellingen in afwachting van de onderzoeksresultaten.

4.5.1      De Hoge Raad heeft bepaald dat een eiser door de burgerlijke rechter in zijn vorderingen niet-ontvankelijk  moet worden verklaard als een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke  rechtsgang openstaat of open heeft gestaan. De burgerlijke rechter biedt (slechts) een aanvullende  rechtsbescherming  (ECLI:NL:HR:1977:AC611 l  en ECLI:NL:HR: l 992:ZC0527).

4.5.2     De bevoegdheid van de bestuursrechter om kennis te nemen van het beroep tegen (een beslissing op bezwaar tegen) een schadebesluit is, wanneer de belanghebbende  in de hoedanigheid van ambtenaar in beroep gaat, niet beperkt tot schadebesluiten  gestoeld op een beslissing op bezwaar (artikel  1  :3 Awb), maar strekt zich eveneens uit over door het bestuursorgaan verrichte handelingen (artikel  8: 1,  lid  1   en 2, Awb en vóór 1  januari  1994 op artikel 3  Ambtenarenwet).

4.5.3     Met het Groningen/Raatgever arrest van 17 december 1999

(ECLI:NL:HR: 1999:ZC3059) heeft de Hoge Raad een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter  (4.5.1) aanvaard voor zuivere schadebesluiten waarbij de onrechtmatigheid van het besluit van het bestuursorgaan vaststaat. Het zuiver schadebesluit heeft dan ook alleen betrekking op het al dan niet toekennen en de omvang van de schadevergoeding, en niet op de aansprakelijkheid  van het bestuursorgaan. Op het moment dat het door het bestuursorgaan  genomen besluit wordt vernietigd, is het aan te merken als onrechtmatig en is de aansprakelijkheid  van het bestuursorgaan  gegeven.

Wanneer de onrechtmatigheid  van het besluit vaststaat, komt aan de rechtzoekende de keuze toe zijn verzoek om schadevergoeding  bij de burgerlijke rechter dan wel de bestuursrechter neer te leggen. Deze keuzevrijheid  komt, zo volgt uit het arrest Zevenbergen/Staat (ECLI:NL:HR:2002:AE8464), ook toe aan ambtenaren. Met de invoering van de Awb is deze keuzevrijheid, zo volgt uit de wetsgeschiedenis  van artikel 8:73 Awb, gehandhaafd. Wanneer de onrechtmatigheid  van het door het bestuursorgaan genomen besluit niet vaststaat, dan is het aan de bestuursrechter over de (on)rechtmatigheid  te oordelen:  de weg naar de burgerlijk rechter kan dan (vooralsnog) niet worden ingeslagen.

4.6        Nu voor XXXX als (voormalig) ambtenaren een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijke  rechtsgang openstaat (4.5.1 ), en voor een uitzondering op de formele rechtskracht van de bestuursrechter geen aanleiding bestaat – de onrechtmatigheid van het handelen van de Staat staat (immers nog) niet vast (4.5.3) – zijn zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk.

Ontvankelijkheid Stichting

4.7        De Stichting kan evenmin in haar vorderingen worden ontvangen, aldus de Staat.  In het kader van haar vordering tot het vaststellen van een beroepsincident  of beroepsziekte gaat het grotendeels om ambtenaren. Voor deze ambtenaren staat de met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke  rechtsgang open. Dat uit het petitum volgt dat ook belangen van niet-ambtenaren  door de Stichting kunnen worden behartigd, kan er niet toe leiden dat voor de Stichting de weg naar de burgerlijke rechter openstaat, aldus de Staat. Voorts stelt de Staat dat voor een collectieve actie in de zin van artikel 3:305a BW vereist is dat de door de Stichting ingestelde rechtsvorderingen strekken tot bescherming van gelijksoortige  belangen. Nu de belangen van de verschillende POMS-medewerkers  zo divers zijn, is van bundeling van gelijksoortige belangen geen sprake, aldus de Staat. Zo hebben de verschillende POMS-medewerkers  allemaal een ander arbeidsverleden, verschillende gezondheidsklachten  en zien de verschillen tussen de (oud)medewerkers  op zowel de individuele blootstelling aan Chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen als op de aannemelijkheid  van een causaal verband tussen die blootstelling en de uiteenlopende gezondheidsklachten.  Voor zover de Stichting de individuele belangen van specifieke POMS-medewerkers  behartigt op basis van (proces)volmachten,  dient de Stichting niet-ontvankelijk te worden verklaard nu zij niet duidelijk heeft gemaakt welke individuele vorderingen zij hieraan koppelt.

4.8        De Stichting stelt zich op het standpunt ontvankelijk te zijn, daar de bestuursrechtelijke  weg tot op heden niet is ingeslagen en daarmee de keuze voor de civielrechtelijke weg nog openstaat, de Stichting zelf geen ambtenaar  is, de belangen van de individuele eisers overeenkomen met de belangen van de achterban die de Stichting vertegenwoordigt  en de rechtsvorderingen die de Stichting instelt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen strekt. Verder zijn de mate van blootstelling en de aard van de gezondheidsklachten,  aldus de Stichting, voor de meeste vorderingen niet relevant.

4.9.1     In het arrest Staat/Vreemdelingenorganisaties (ECLI:NL:HR:2010:BM2314) heeft de Hoge Raad bepaald dat in gevallen waarin de rechtsbescherming  van individuele belangen is opgedragen aan de bestuursrechter, de enkele bundeling van hun belangen door een rechtspersoon er niet toe leidt dat voor die rechtspersoon de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan. Dit uitgangspunt is ook van toepassing als een belangenorganisatie niet slechts opkomt voor de (gebundelde) belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, maar tevens voor het algemeen belang van de bescherming van de rechten van een veel grotere groep van personen die diffuus en onbepaald is. Een belangenorganisatie is wel ontvankelijk bij de burgerlijke rechter in haar vorderingen, voor zover zij daarbij opkomt voor belangen van personen die ter zake geen rechtsingang hebben bij de bestuursrechter, of voor zover zij opkomt voor een eigen belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft bij de bestuursrechter (ECLl:NL:HR:2015: 1296).

4.9.2     Een stichting met volledige rechtsbevoegdheid  kan een vordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige  belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (artikel 3:305a BW). Dit vereiste van gelijksoortigheid  houdt in dat de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt, zich  lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming  ten behoeve van de gedupeerden kan worden bevorderd. Doorslaggevend  voor de vraag of van gelijksoortige belangen sprake is,  is of beoordeling van een vordering mogelijk is zonder naar de bijzondere individuele omstandigheden van iedere gedupeerde afzonderlijk te kijken (ECLI:NL:RBOBR:2016:3892). Het gelijksoortigheidsvereiste  is dan ook een natuurlijke begrenzing van de reikwijdte van het collectief actierecht. Is het niet mogelijk de vordering te beoordelen zonder rekening te houden met de bijzondere individuele omstandigheden, dan is een collectieve vordering op grond van artikel 3:305a BW uitgesloten.

4.10.1    In het petitum staat dat de Stichting opkomt voor  ‘ieder van de werknemers en/of tewerkgestelden en/of ambtenaren en/ofzelfstandig werkzame personen. Daarmee komt de Stichting op voor een groep die dusdanig diffuus en onbepaald is, dat niet kan worden vastgesteld of hetgeen door de Stichting wordt gevorderd aan de bestuursrechter of aan de burgerlijke rechter dient te worden voorgelegd. Tijdens het pleidooi heeft de Stichting gesteld dat zijzelf geen ambtenaar is, maar wel alle ambtenaren vertegenwoordigt. Voor zover de Stichting daarmee betoogt dat zij in haar hoedanigheid van privaatrechtelijke rechtspersoon wel door de burgerlijke rechter in haar vorderingen dient te worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat dit er niet toe kan leiden dat de weg naar de burgerlijke rechter openstaat. In dezen is immers doorslaggevend  welke belangen de Stichting vertegenwoordigt. Nu de Stichting nadrukkelijk heeft bepleit voor de belangen van ambtenaren op te komen, en het aan de bestuursrechter is zich te buigen over vorderingen voortvloeiende  uit een overheid-ambtenaren-relatie (4.6), dienen deze vorderingen aan de bestuursrechter te worden voorgelegd. Bundeling van belangen door een rechtspersoon  leidt er immers niet toe dat voor die rechtspersoon  de weg naar de burgerlijke rechter komt open te staan (4.9.1).

4.10.2   Voorts is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van de rechtsvorderingen zoals door de Stichting ingesteld – anders dan de Stichting betoogt – wel degelijk naar de bijzondere individuele omstandigheden per (voormalig) POMS- medewerker dient te worden gekeken. Niet alleen maakt de Stichting in haar vorderingen zelf een onderscheid  in (ondermeer) de duur dat een (voormalig) medewerker werkzaam is geweest in een van de POMS-sites, in de hoedanigheid waarin de medewerker werkzaam was – al dan niet als ambtenaar-, en of er al dan niet sprake is van (het overleden zijn aan) klachten en beperkingen zoals vermeld in de coulanceregeling,  maar komt het ook bij de beoordeling van de aansprakelijkheid  neer op de individuele omstandigheden van de (voormalig) POMS-medewerker. Van gelijksoortige belangen in de zin van artikel 3:305a BW is dan ook geen sprake.

4.10.3   In de dagvaarding wordt door de Stichting meermalen opgeworpen dat zij opkomt voor (voormalig) POMS-medewerkers  op grond van een volmacht of lastgeving. Nu de Stichting nalaat  – terwijl de volmacht als de lastgeving door de Staat worden  betwist – hiervan  bewijs te overleggen,  is de rechtbank  van oordeel  dat de Stichting niet heeft aangetoond op te komen  voor de belangen  van individuele POMS-medewerkers.

4.10.4    De raadsman  van de Stichting heeft het recht op incasso van de buitengerechtelijke advocaatkosten aan de Stichting overgedragen aan de Stichting en haar gemachtigd de vergoeding van deze uren van€ 60.000,-  van de Staat te vorderen.  De gevorderde buitengerechtelijke advocaatkosten zijn aan te merken  als een nevenvordering.  Beoordeling van een nevenvordering is afhankelijk van de vraag of de gevorderde hoofdvordering is toegewezen. Is dit het geval,  dan dient ook de nevenvordering te worden  beoordeeld. Nu de Stichting niet kan worden  ontvangen in haar hoofdvorderingen, kan zij evenmin  in haar nevenvordering worden  ontvangen.

4.11       Uit het hiervoor  onder 4.10.1, 4.10.2, 4.10.3  en 4.10.4 overwogene volgt de niet-ontvankelijkheid van de Stichting in haar vorderingen.

4.12.1    Nu zowel XXXX(4.6) als de Stichting  (4.11) niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen dienen  zij, als de in het ongelijk gestelde  partij,  in de kosten  van deze procedure worden  veroordeeld. De kosten  aan de zijde van de Staat waarvoor XXXX en de Stichting gezamenlijk worden veroordeeld, worden  begroot  op:

– griffierecht                    € 1.929,-

– salaris  advocaat             € 3.576,-  (4 punten  x € 894,-)

Totaal                                € 5.505,-

4.12.2   De Staat heeft tevens  kosten gemaakt  waartoe  enkel XXXX  – als verzoekers van het voorlopig getuigenverhoor – worden  veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Staat begroot  op € 894,- (2 x 1/2  punt x € 894,-).

5.  De beslissing

De rechtbank

5.1          verklaart  XXXX. en de Stichting niet-ontvankelijk,

5.2

5.3

5.4

5.5         verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen  uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.M. Etman, mr. F.J.F. Gerard, en mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.

Type: KH